Bijlage 4. Resultaten behandeling van lever- en galwegtumoren via een chirurgische resectie en/of thermale ablatie (kwaliteitsregistratie DICA)

Bijlage 4. Resultaten behandeling van lever- en galwegtumoren via een chirurgische resectie en/of thermale ablatie (kwaliteitsregistratie DICA)

In deze bijlage worden de belangrijkste resultaten uit de enquête voor het specialisme oncologie tekstueel beschreven, in het specifiek rondom de behandeling van patiënten met een lever- of galwegtumor die een chirurgische resectie en/of thermale ablatie ondergaan. Voor meer informatie over de enquêteresultaten voor de behandeling van levertumoren, voor de andere specialismen en voor de landelijke resultaten verwijzen we u graag naar Bijlage 1.

N.B.: De enquête voor zorg omtrent levertumoren is door slechts 3 respondenten ingevuld, waardoor voorzichtigheid bij de interpretatie van de resultaten geboden is; mogelijk zijn deze resultaten minder of niet representatief voor de populatie van oncologische centra. Volledigheidshalve zijn deze resultaten toch weergegeven. Daarnaast waren er helaas geen aanmeldingen voor de diepte-interviews, waardoor het niet mogelijk was om deze als verdieping mee te nemen óf om good practices voor dit specifieke specialisme te identificeren. Om dezelfde reden is de respons ook niet vergeleken met de respons van andere aandoeningen en ontbreekt bij ieder onderdeel van het HOME-model een globale interpretatie.

Hieronder worden per element van het HOME-model de enquêteresultaten toegelicht voor de behandeling van levertumoren. Daarbij worden enkele good practices gepresenteerd die in de diepte-interviews gerapporteerd zijn. De volledige tabel met enquêteresultaten is te vinden in Bijlage 1.

Hoofdstappen van de (uitkomst-gedreven) verbetercyclus (PDCA-cyclus)
1. Monitoring.
Binnen de zorg rondom levertumoren geven alle respondenten aan uitkomstindicatoren één keer per jaar te bespreken. De frequentie van bespreking binnen een multidisciplinair overleg (MDO) varieert echter tussen minder dan eens per jaar tot een frequentie tussen 1 en tot 4 keer per jaar. Binnen een dergelijk MDO zijn binnen volgens alle respondenten een leverchirurg, een maag-darm-lever (MDL) arts, een internist-oncoloog, een (interventie)radioloog en een radiotherapeut betrokken (zie Figuur 35). Daarnaast antwoorden twee respondenten dat de gehele groep medisch specialisten actief kennisneemt van de bespreking van uitkomsten; volgens de resterende respondent gebeurt dit niet. Het gebruik van dashboards, zowel landelijke als lokale dashboards, varieert veel volgens de respondenten; tussen nooit en vaak of zelfs zeer vaak.

Figuur 35. Functies betrokken binnen een MDO (N = 3)

2. Identificatie.
Het gebruik van analyses ter identificatie van verbeterpotentieel varieert sterkt tussen de respondenten (zie Figuur 36). Eén van de respondenten geeft aan nooit gebruik te maken van analyses om verbeterpotentieel te identificeren, waar een andere respondent zeer vaak gebruik maakt van zowel analyses over ruwe uitkomsten als risico-gecorrigeerde uitkomsten, beide over data van het eigen ziekenhuis en in vergelijking met andere ziekenhuizen. Vanwege het kleine aantal respondenten is het lastig om een algemene conclusie te trekken over het gebruik van analyses binnen de zorg omtrent levertumoren.

Figuur 36. Gebruik van analyses ter identificatie van verbeterpotentieel (N = 3)

3. Selectie.
Het aantal verbeterinitiatieven dat geïnitieerd is in de afgelopen twee jaar is gemiddeld het laagste binnen de oncologische centra (1,0 versus 2,7 voor alle aandoeningen samen), wat te verklaren is door het lagere aantal respondenten. Daarbij varieert ook het gebruik van leerstrategieën; binnen de zorg omtrent levertumoren wordt vooral veel gebruik gemaakt van wetenschappelijke literatuur en het intern intercollegiaal delen van kennis, ervaring of technieken (67% gebruikt dit zeer vaak), waar andere leerstrategieën niet of nauwelijks gebruikt worden.

4. Implementatie.
De respondenten beoordelen de mate van monitoring van implementatie gemiddeld met 2,7 op een schaal van 0 (nooit) tot 10 (altijd) (waar dit aandoening-overstijgend gemiddeld 6,2 scoort); ook wordt de mate van monitoring van het effect gemiddeld beoordeeld met 5,0 op een schaal van 0 (nooit) tot 10 (altijd) (welke aandoening-overstijgend gemiddeld 6,4 scoort). Omtrent de interpretatie van deze resultaten moet benoemd worden dat één respondent sterk afwijkt in de beoordeling van bovenstaande vragen (zie Figuur 37), waardoor het gemiddelde sterk naar beneden getrokken wordt; de andere twee respondenten hebben deze relatief vergelijkbaar met andere specialismen gescoord.

Figuur 37. Monitoring van verbeterinitiatieven (N = 3)

Randvoorwaarden voor organisatie van een verbetercyclus (7S-model)
1s. Strategie.
Volgens twee van de respondenten is het meten en verbeteren van uitkomsten niet expliciet opgenomen in het beleid; volgens de resterende respondent komt dit wel terug, namelijk in het meerjarenplan van de vakgroep en de afdeling, en in het ziekenhuis-brede jaarplan.

2s. Governance.
Twee respondenten geven aan dat er geen externe partijen betrokken worden bij het bespreken van uitkomsten; volgens de resterende respondent gebeurt dit in samenwerking met andere verwijzende ziekenhuizen, huisartsen en een netwerk of samenwerkingsverband.

3s. Cultuur & waarden.
Het belang van het verbeteren van kwaliteit op basis van uitkomstindicatoren wordt volgens de respondenten binnen de eigen vakgroepen zorg omtrent levertumorengemiddeld lager beoordeeld dan dit aandoening-overstijgend beoordeeld is; de gemiddelde scores hiervoor zijn respectievelijk 5,0 (zorg omtrent levertumoren) en 7,4 (aandoening-overstijgend) op een schaal van 0 tot 10. Echter, ook hierbij wijkt de beoordeling van één respondent sterk af, waardoor deze gemiddelde score een vertekend beeld geeft (zie Figuur 38). Het vertrouwen met betrekking tot het bespreken van uitkomsten binnen het eigen specialisme en tussen specialismen wordt in vergelijking met andere specialismen juist relatief hoog gescoord met een gemiddelde van 8,7 op een schaal van 0 tot 10.

Figuur 38. Mate waarin de vakgroep belang hecht aan kwaliteitsverbetering op basis van uitkomstindicatoren (N = 3)

4s. Leiderschap.
Alle respondenten geven unaniem aan dat medisch specialisten een leidende rol hebben binnen hun centrum bij het realiseren van een verbetercyclus. Ook de kwaliteitsafdeling werd veelal benoemd als een van de kartrekkers binnen de verbetercyclus. Wel loopt uiteen of er een expliciet medisch verantwoordelijke is voor de kwaliteit van zorg, en zo ja, welke functie deze persoon heeft.

5s. Infrastructuur.
Ook het vastleggen van data in het EPD tijdens de reguliere zorg loopt uiteen; volgens één respondent gebeurt dit niet, volgens de andere twee respondenten gebeurt dit voor 100% van de data. Wel is er tussen de respondenten overeenstemming rondom de manier van aanleveren; dit gebeurt overal via handmatige invoer in de applicatie van de kwaliteitsregistratie, de DICA.

6s. Capaciteit.
Volgens één van de respondenten is geen capaciteit beschikbaar in de vorm van tijd. De andere twee respondenten geven aan dat er binnen het eigen ziekenhuis wel tijd wordt vrijgemaakt voor de werkzaamheden van kwaliteitsmanagers, echter is de totale hoeveelheid capaciteit hiervoor wisselend (range: 1 uur – 40 uur).

7s. Expertise.
Het aantal artsen met affiniteit en expertise voor data-analyse en –management wordt wisselend ingeschat tussen de respondenten (range: 4 – 16); daarbij varieert ook het totaal aantal medisch specialisten dat direct betrokken is bij lever chirurgische behandelingen en/of thermale ablatie ingrepen aan de lever.

Hieronder wordt op basis van de enquêteresultaten en diepte-interviews een toelichting gegeven over het gebruik van uitkomstinformatie in de patiëntenzorg binnen het specialisme chirurgische resectie en/of thermale ablatie voor patiënten met een lever- of galwegtumor.

Gebruik van klinische uitkomsten en PROMS binnen de patiëntenzorg.
Eén van de respondenten geeft aan dat er helemaal geen gebruik gemaakt wordt van uitkomsten in de patiëntenzorg en dat Patient Reported Outcome Measures (PROMS) ook niet gemeten worden. De andere twee respondenten geven wel aan uitkomsten toe te passen in de patiëntenzorg; per type uitkomst varieert of hiervoor enkel klinische uitkomsten gebruikt worden of dat ook PROMS toegepast worden (zie Figuur 39). PROMS worden daarnaast volgens de respondenten ook gemeten en gebruikt in het kader van wetenschappelijk onderzoek.

Figuur 39. Mate waarin uitkomsten gebruikt worden in de patiëntenzorg (N = 3)