Acute zorg

Door de sterke toename van het aantal COVID-19-patiënten vanaf voorjaar 2020 ontstond grote druk op de ziekenhuizen. Er dreigde een tekort aan beschikbare capaciteit van zowel personeel als middelen. Om voldoende capaciteit voor de acute zorg beschikbaar te houden vond er een herverdeling van personeel en middelen plaats binnen de ziekenhuizen, ten koste van reguliere zorg. Zo werden bijvoorbeeld geplande ziekenhuisopnamen zoveel mogelijk uitgesteld.

De pandemie had effect op geplande ziekenhuiszorg en op de reguliere (non-COVID-19) acute zorg, zo blijkt uit meerdere (inter)nationale wetenschappelijk publicaties1 2. Verschillende factoren spelen hierbij een rol.

  1. Allereerst heeft er mogelijk strengere patiëntselectie plaatsgevonden, zowel in verwijzing door de huisarts als in (intensive care) opname door het ziekenhuis.
  2. Ten tweede zullen sommige patiënten een hogere drempel ervaren hebben om een spoedeisende hulp of huisarts(enpost) te bezoeken. Dit kan enerzijds komen door angst om in aanraking te komen met het (zeker in de eerste golf) onbekende virus; anderzijds om de overbelaste zorg te ontzien.
  3. Daarnaast hebben ook de genomen maatregelen invloed gehad. Maatregelen zoals afstand houden en minder sociale contacten, kunnen invloed hebben op het optreden en verspreiden van andere infectieziekten dan COVID-19. Daarbij veranderden ook omgevingsfactoren en risicogedrag door de maatregelen: de horeca sloot waardoor er mogelijk minder middelenmisbruik was, er werd meer individueel gesport en er was minder verkeer op de weg.

In dit hoofdstuk onderzoeken wij de gevolgen voor de non-COVID-19 acute zorg in Nederland ten tijde van de COVID-19-pandemie. Welke kwaliteitsregistraties en patiëntengroepen onderzocht werden in dit hoofdstuk, leest u verder in dit hoofdstuk.

Acute zorg 2020 per registratie

Intensive care zorg

Non-COVID zorg op de IC’s
In de eerste golf, de tussenliggende periode en in de tweede golf in 2020 lag het aantal non-COVID-19-patiënten op de IC lager ten opzichte van de jaren 2018 en 2019 (Tabel 1, Figuur 1,2,3). Dit betreft zowel de geplande als ongeplande opnames. In figuur 4 wordt de ratio weergegeven tussen het aantal geobserveerde non-COVID-19 IC-opnamen in 2020 en het aantal verwachte aantal non-COVID-19-patiënten. Dit gebeurt op basis van de gemiddelde aantallen in de jaren 2018 en 2019 per periode, voor verschillende diagnosegroepen.

In de eerste golf zagen we een verlaging in al deze diagnosegroepen, in de tussenliggende periode bleef alleen het aantal oncologie-patiënten lager dan verwacht en zagen we een lichte verhoging in de andere diagnosegroepen. In de tweede golf zagen we alleen een verhoging in het aantal patiënten met een subarachnoïdale bloeding (SAB). Deze laatste verhoging is in absolute aantallen echter gering (van 130 naar 159 patiënten). Tezamen suggereert dit een ziekte specifieke impact per non-COVID diagnose.

Tijdens de eerste en tweede golf van de COVID-19-pandemie is de sterfte onder de non-COVID-19-patiënten verhoogd ten opzichte van de referentieperiode (i.e. de periode van 16 maart t/m 27 december in 2018 en 2019). Gedurende deze pieken is echter de ernst van ziekte uitgedrukt in de APACHE III score hoger waardoor een lichte stijging in sterfte verwacht mag worden.

Minder ongeplande IC opnamen
De coronamaatregelen hadden ook invloed op het aantal ongeplande IC-opnamen. Door de lockdown reden automobilisten minder autokilometers in Nederland, wat de kans op hoog-energetische trauma’s verkleint. Daarnaast wordt een deel van de ongeplande IC-opnamen opgenomen ten gevolge van complicaties die tijdens geplande behandelingen optreden. Patiënten die bijvoorbeeld een chemokuur krijgen (gepland) hebben een lagere afweer (i.e. neutropenie) en kunnen daardoor bloedvergiftiging (i.e. sepsis) ontwikkelen. Met deze complicaties komen de patiënten ‘ongepland’ op de IC terecht. Omdat veel geplande behandelingen zijn uitgesteld, hebben minder ongeplande IC-opnamen plaatsgevonden. Door de druk op de acute zorg en om IC-zorg te vermijden kunnen patiënten geselecteerd zijn met een lagere kans op complicaties. Bij de patiënten die tijdens de COVID-19 pandemie ongepland op de IC zijn opgenomen was ook een verhoging in zowel de ernst van ziekte als de sterfte te zien.

Figuur 1. Non-COVID IC-opnamen per week

Figuur 2. Ongeplande non-COVID IC-opnamen per week

Figuur 3. Geplande non-COVID IC-opnamen per week

Figuur 4. Non-COVID IC-opnamen per diagnosegroep per periode

Transplantatiezorg

Minder transplantaties
Uit cijfers van de transplantatieregistratie (NTS) blijkt dat het aantal postmortale orgaandonaties en transplantaties tijdens de eerste golf met bijna de helft is afgenomen (Tabel 1, Figuur 5). Dit heeft verschillende redenen. Ten eerste nam het donorpotentieel af. Minder overledenen zijn geaccepteerd als orgaandonor omdat ze positief waren getest voor COVID-19, of vanwege een risico op besmetting doordat ze bijvoorbeeld vanwege de schaarste van IC- en isolatiebedden niet-geïsoleerd (op sluiskamer) op de IC konden worden opgenomen. Tevens zagen nabestaanden vaker af van donatie doordat de duur van de donatieprocedure langer (en dus meer belastend) was geworden, veroorzaakt door de benodigde negatieve COVID-19-test. Daarnaast blijkt dat tijdens de eerste golf patiëntengroepen die relatief vaak geschikt zijn als orgaandonor minder vaak in het ziekenhuis of op de IC terecht zijn gekomen. Dit is ook te zien in de gepresenteerde resultaten van de registraties over de trauma- en cardiovasculaire zorg (Tabel 1, Figuur 1 en 2).

Vrees voor slechte uitkomst
Als reactie op de pandemie is een aantal transplantatieprogramma’s gesloten omdat men vreesde voor een slechte uitkomst na transplantatie door een onverhoopte COVID-19-besmetting bij deze patiënten, vanwege de immunosuppressiva die ze gebruiken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kwetsbare ouderen en bij patiënten met veel antistoffen tegen hun mogelijke donoren. Een heel klein aantal transplantaties is in de eerste golf afgezegd wegens ruimtegebrek op de IC voor opname na transplantatie. Dat orgaantransplantaties toch deels door konden gaan tijdens de eerste golf komt met name door de goede transplantatie-infrastructuur in Nederland en door afspraken tussen ziekenhuizen, het RIVM en de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care om IC-capaciteit voor transplantatie te blijven reserveren. Zodra de druk op de IC afnam, herstelde de orgaantransplantatie aantallen zich snel.

Goede afspraken
Tijdens de tweede golf waren de aantallen orgaantransplantaties vergelijkbaar met de jaren ervoor. Dit was met name te danken aan het niet-staken van transplantatieprogramma’s en en aan goede afspraken over beschikbaarheid van IC-capaciteit voor donatie en transplantatie. In de derde golf, vanaf februari 2021, daalde het aantal transplantaties weer, zij het in mindere mate dan in de eerste golf.

Figuur 5. Orgaantransplantaties en donoren per periode

Traumazorg

Afname acute trauma opnames in eerste golf
Tijdens de eerste golf werden er 20% minder acute trauma opnames in de traumaregistratie geregistreerd t.o.v. de referentieperiode (Tabel 1, Figuur 6). De mediane leeftijd nam toe naar bijna 67 jaar. Daarnaast was er vaker sprake van penetrerend letsel, waarbij de letselernst (Injury Severity Score (ISS) ook significant toenam. Verder wordt er een afname in het aantal sport- en verkeersongevallen gezien, waarbij het aantal ongevallen in en rondom het huis toenam. Tijdens de eerste golf kwam 2,9% van de opgenomen trauma populatie in het ziekenhuis te overlijden, dit is een significante toename ten opzichte van de 2,4% in de referentieperiode.

Multitrauma patiënt minder vaak en minder lang op de IC
Het aantal multitraumapatiënten (gedefinieerd als patiënten met ISS ≥16 punten) nam tijdens de eerste golf af met 14%. Opvallend is de 4% stijging ten tijde van de tussenperiode. Tijdens de eerste golf werden multitraumapatiënten significant minder vaak opgenomen op de IC en tevens was de duur van IC opname korter ten opzichte van tijdens de referentieperiode.

Multitrauma patiënt met matig/ernstig hersenletsel minder vaak op IC met nadelige gevolgen

Multitraumapatiënten met traumatisch hersenletsel hebben een hoge IC opname-indicatie. In een nadere analyse (hier niet getoond) splitsen we deze groep in matig/ernstig (Abbreviated Injury Scale (AIS ≤3)) en zeer ernstig (AIS ≥4) hersenletsel. Uit deze resultaten valt op te maken dat patiënten met matig/ernstig hersenletsel tijdens de eerste golf slechts in 39,3% van de gevallen zijn opgenomen op de IC, terwijl dit 52,6% van de patiënten betrof in de referentiejaren. Daarbij zien we dat de mortaliteit in deze groep tijdens de eerste golf naar 11,1% gestegen is ten opzichte van de 7,2% in de referentiejaren. Voor patiënten met zeer ernstig hersenletsel zien wij een daling van 4% in het aantal IC-opnames, maar er is bij deze groep juist een daling in de sterfte. Een andere bevinding is een forse stijging in het percentage multitraumapatiënten dat op de IC mechanisch is beademd. Waar dit normaal 50,2% van de multitrauma patiënten betrof, was dit nu 64,1%.

Op basis van deze resultaten concluderen we dat de enorme IC-beddenschaarste en de daarop gemaakte keuzes hebben geleid tot patiëntselectie met nadelige gevolgen. Patiënten met zeer ernstig hersenletsel worden vaak pre-hospitaal ofwel tijdens de trauma opvang op de SEH geïntubeerd, eventueel gevolgd door een operatieve ingreep. Deze evidente IC-indicatie is er bij andere traumapatiënten vaak niet; toch kan een IC opname in de eerste 24 uur resulteren in een gunstigere ziekte-uitkomst. De significante stijging in de mortaliteit van patiënten met matig/ernstig traumatisch hersenletsel is daar een voorbeeld van.

Figuur 6. Traumapatiënten per week

Figuur 7. Multitrauma patiënten per week

Kortere opnameduur voor patiënten met een heupfractuur
In de eerste drie weken na het ingaan van de ‘intelligente’ lockdown in maart was een kortdurende, lichte daling zichtbaar in het aantal geregistreerde heupfracturen. Het ging om gemiddeld 9% in de eerste drie weken (Figuur 8). Tijdens de rest van het jaar lijkt de COVID-19-pandemie weinig invloed te hebben gehad op de zorg rondom heupfracturen. Gemiddeld gezien bleef de tijd tot operatie onder de norm van 24 uur, hoewel het tijdens de tweede golf gemiddeld 10 minuten langer duurde voordat bij deze patiënten het proces op de SEH was afgerond (data niet getoond). De patiënten die zijn geopereerd aan een heupfractuur hadden dezelfde ASA-scores als voorgaande jaren. Bij dit acute ziektebeeld lijkt dus geen sprake te zijn geweest van selectie voor behandeling. Dat ligt in de lijn der verwachting , omdat het afzien van operatie bij heupfractuur patiënten veel pijn en vaak overlijden tot gevolg heeft. Overigens: alleen patiënten met een levensverwachting korter dan twee weken, of met een stabiele belastbare fractuur, worden doorgaans niet (meer) geopereerd. Gedurende het hele jaar (2020) lagen patiënten met een heupfractuur minder lang in het ziekenhuis; de opnameduur daalde gemiddeld met 1 dag. Dit was vooral merkbaar tijdens de eerste golf (Tabel 4). Een kortere opnameduur zou kunnen leiden tot meer heropnames, maar helaas is hierover geen data beschikbaar. De ziekenhuismortaliteit van heupfractuur patiënten is niet beïnvloed door de COVID-19-pandemie.

Figuur 8. Heupfracturen per week

Cardiovasculaire zorg

Minder patiënten met herseninfarct in ziekenhuizen tijdens de eerste golf
Met name in de eerste golf van de COVID-19-epidemie waren er veranderingen te zien in de zorg voor acute beroertes (Engelstalige benaming: stroke). In de eerste golf presenteerden zich 7,5% minder patiënten met een stroke dan verwacht kon worden op basis van de aantallen uit 2019. Dit effect kwam met name doordat  minder patiënten met een herseninfarct naar het ziekenhuis kwamen (-9%, Tabel 1, Figuur 9). Mogelijk speelde hierbij o.a. terughoudendheid van patiënten om bij klachten medische hulp in te schakelen een rol. Ook heeft de lockdown zeer waarschijnlijk geleid tot minder sociale controle op naasten. Of de patiënten in een later stadium met hun klachten naar het ziekenhuis zijn gegaan, is onbekend. Door het wegblijven van patiënten met een herseninfarct treedt mogelijke gezondheidsschade op. Dit komt onder meer door het mislopen van behandelingen die alleen in het acute stadium kunnen plaatsvinden (voor het effect van de COVID-19 epidemie op de acute stroke-behandelingen, zie kadertekst 2). Bij onbehandelde patiënten is er daarnaast een verhoogd risico op een recidief herseninfarct.

Figuur 9. Acute beroertes per week

Minder dotterbehandelingen voor acute myocardinfarcten
Binnen het myocardinfarct (hartinfarct) wordt onderscheid gemaakt tussen een ST-elevatie myocard-infarct (STEMI) en een non-ST-elevatie myocard-infarct (NSTEMI). Gedurende de eerste golf zijn er minder dotterbehandelingen (PCI’s, percutane coronaire interventies) voor patiënten met een STEMI uitgevoerd (figuur 10) dan in de referentieperiode. Mogelijk zijn deze patiënten niet doorwezen of hebben zij de klachten niet gemeld, waardoor zij niet binnen het ziekenhuis zijn gezien. De behandeling van een STEMI laat zich niet uitstellen naar een later tijdstip en behoort ook niet conservatief behandeld te worden. Bij uitblijven van adequate behandeling middels primaire PCI kunnen lethale ritmestoornissen optreden of schade aan de hartspier, met afname van pompfunctie, leidend tot hartfalen. Kortom, in deze categorie lijkt het op basis van terugloop in volumina aannemelijk dat patiënten blijvende gezondheidsschade hebben opgelopen. Tevens zijn er minder patiënten met een NSTEMI gedotterd (Figuur 11). Het ligt in de lijn der verwachting dat bij deze afname dezelfde factoren een rol spelen als bij de STEMI’s. Echter, bij NSTEMI kan het ook een bewuste keus zijn geweest omdat conservatief medicamenteus behandelen in episode van schaarse beschikbaarheid van middelen voor sommige patiënten met een NSTEMI een redelijk alternatief kan zijn. Dit hoeft voor deze subgroep dus niet per definitie tot blijvend opgelopen gezondheidsschade te hebben geleid.

Figuur 10. PCI STEMI per week

Figuur 11. PCI non-STEMI per week

(Semi-)acuut cardiochirurgische zorg kan worden gecontinueerd door het sterk afschalen van electieve ingrepen
Het continueren van cardiochirurgische zorg is onlosmakelijk verbonden met de beschikbare IC-capaciteit, aangezien (nagenoeg) elke patiënt na een cardiochirurgische ingreep naar de IC gaat voor noodzakelijke monitoring en zorg. De COVID-19-pandemie heeft daarom ook een ernstige invloed gehad op het kunnen plannen en uitvoeren van de cardiochirurgische operaties.

In de categorie (semi-)acute zorg gaat het bij acuut cardiochirurgische ingrepen om spoedoperaties waarbij het uitvoeren van de interventie van directe invloed is op de prognose van de patiënt. Voorbeelden van dergelijke acuut levensbedreigende cardiovasculaire aandoeningen zijn onder meer type A aortasyndromen (zoals dissecties), acute myocardiale ischemie (myocardinfarct) waarbij een percutane behandeling (PCI) niet mogelijk is, of mechanische complicaties na een hartinfarct (zoals ventrikelseptumrupturen, vrijewandrupturen, papillairspierrupturen) met vaak hemodynamische instabiliteit als gevolg. Deze operaties kunnen niet worden uitgesteld. Gezien de ernst van deze aandoeningen alsook de ernst van de bijbehorende symptomatologie, was het niet de verwachting dat deze ziektebeelden minder voor zouden komen tijdens de COVID-19 pandemie. Bij semi-acuut cardiochirurgische zorg gaat het om (hoog)urgente operaties bij patiënten die vanwege hun ziektebeeld en de ernst van de symptomatologie, om medische redenen niet uit het ziekenhuis kunnen worden ontslagen. Zij moeten in het ziekenhuis opgenomen en gemonitord blijven in afwachting van hun operatie, waarbij uitstel van de ingreep gepaard gaat met een zeer hoog risico op gezondheidsschade dan wel verlies van levensjaren. Het gaat hier bijvoorbeeld om patiënten opgenomen na een hartinfarct met hoog-risico coronairanatomie, ernstig symptomatisch kleplijden (zoals een ernstige aortaklepstenose), of endocarditis met een urgente operatie-indicatie.

Uit de data blijkt dat de (semi-)acute cardiochirurgische zorg overwegend doorgang heeft kunnen vinden in 2020. De observed/expected (O/E) ratio van het aantal uitgevoerde spoed/urgente cardiochirurgische ingrepen blijft hierbij tussen de 0,83-1,22, vergeleken met de voorgaande jaren (Tabel 1). Wel zijn er belangrijke periodieke fluctuaties aantoonbaar, direct gerelateerd aan het optreden van de eerste en tweede golf. Dit is bijvoorbeeld te zien in de trends die zijn waargenomen bij de geïsoleerde bypassoperaties (CABG) (Figuur 12, Figuur 13), die de grootste zorggroep vormen. Op het toppunt van de eerste en tweede golf is een belangrijke daling zichtbaar in het aantal uitgevoerde acute CABG’s, en een lichte stijging in de periode tussen de eerste en tweede golf. De stijging in deze tussenperiode kan een gevolg zijn van het doorschuiven van urgente patiënten die niet konden worden geopereerd in de eerste golf, of door electieve patiënten die ten gevolge van bijvoorbeeld langere wachttijden en progressie van ziekte en symptomen acuut geopereerd moesten worden. Nadere analyse (op patiëntniveau) zal nog plaatsvinden binnen de NHR om deze hypotheses te onderzoeken.

Het continueren van deze (semi-)acuut cardiochirurgische zorg was mogelijk dankzij het prioriteren van deze patiënten ten koste van de planning van de electieve ingrepen. In het hoofdstuk over niet-acute cardiovasculaire zorg wordt hier nader op ingegaan.

Figuur 12. Acute cardiochirurgische behandelingen per week

Figuur 13. Acute geïsoleerde CABG’s per week

Minder geruptureerde aneurysmata in eerste golf
Tijdens de eerste golf was er sprake van een opvallende daling van 20% van het aantal patiënten dat een acute operatie onderging aan een geruptureerd (gebarsten) of acuut symptomatisch aneurysma van de buikslagader (AAA). Het aantal geopereerde patiënten met een geruptureerd AAA nam in deze periode af met 24% ten opzichte van de twee voorgaande jaren (Tabel 1, Figuur 14). Als patiënten niet tijdig geopereerd worden aan een geruptureerd aneurysma komen zij te overlijden. Hoeveel patiënten dit betreft en wat de verklaringen (zowel buiten als binnen het ziekenhuis) zijn voor het verminderde aantal geopereerde patiënten tijdens de eerste golf is niet af te leiden uit de beschikbare data. Mogelijk waren patiënten terughoudender om tijdig hulp in te schakelen.

Hogere sterfte na geruputureerd abdominaal aneurysmata
Tijdens de eerste golf was er sprake van een hoger percentage overlijden in het ziekenhuis van patiënten die geopereerd werden aan een geruptureerd AAA (38% versus 21% gemiddeld in 2018 en 2019, tabel 3). Dit was niet het gevolg van keuzes voor andere operaties: het percentage patiënten dat met endovasculaire chirurgie werd behandeld bleef hetzelfde ten opzichte van voorgaande jaren. Wat de exacte reden is van de hogere mortaliteit is niet af te leiden uit de data; mogelijk was de tijd tot aan operatie langer waardoor patiënten in slechtere condities geopereerd werden. Een andere mogelijke reden van deze hogere mortaliteit is dat een deel van de patiënten met een geruptureerd AAA daarnaast ook geïnfecteerd was met COVID-19. Patiënten die tijdens de eerste golf zijn geopereerd aan een geruptureerd AAA lagen minder lang in het ziekenhuis (Tabel 4). Deze kortere opnameduur wordt deels veroorzaakt door de hogere mortaliteit van deze groep. In de groep patiënten die niet overleden in het ziekenhuis was de opnameduur substantieel korter.

Figuur 14. Acute aneurysmata per periode

Acute darmkankeroperaties

Meer patiënten met vergevorderde darmkanker geopereerd bij acute darmoperaties
Gedurende het hele jaar was er een minimale afname van het aantal patiënten dat acuut een operatie in verband met darmkanker moest ondergaan (Tabel 1). Deze afname was minder uitgesproken dan bij patiënten met darmkanker waarbij een operatie op korte termijn gepland werd (zoals beschreven in het semi-electieve hoofdstuk van dit rapport). Tijdens de eerste golf en de tussenperiode lagen patiënten gemiddeld korter in het ziekenhuis (zie Tabel 4). Ook kwamen patiënten met name in de tweede golf minder vaak op de Intensive Care terecht dan in 2018 en 2019 (17% versus 28%). Het aantal complicaties en reoperaties bleef in alle perioden gelijk aan voorgaande jaren. Deze factoren resulteerden in geen van de drie perioden in een toegenomen aantal heropnames, noch in een toegenomen aantal overleden patiënten na 90 dagen (Tabel 3).

Geboortezorg

Meer thuisbevallingen
De geboortezorgregistratie (Perined) laat zien dat in 2020 het aantal bevallingen hetzelfde is geweest in vergelijking met voorgaande jaren (Tabel 1). Wel blijkt uit voorlopige analyses dat zwangere vrouwen tijdens de eerste golf vaker voor een thuisbevalling hebben gekozen. Nader onderzoek zal uit moeten wijzen of zwangere vrouwen uitdrukkelijk hier voor hebben gekozen en wat de beweegredenen zijn geweest. Bij de start van de tweede golf lijkt er geen significant verschil meer zichtbaar in het percentage thuisbevallingen vergeleken met voorgaande jaren.

Figuur 15. Ziekenhuisbevallingen per week

Beschouwing

In dit hoofdstuk hebben wij gekeken naar de invloed van COVID-19 op de intensive care zorg en de zorg voor patiënten die acute zorg behoeven, zoals bij trauma’s, acute hart- en vaatziekten en darmkanker. Ook hebben wij gekeken naar de impact van COVID-19 op de geboortezorg en orgaantransplantaties.

Voor een groot deel van de acute zorg die in dit hoofdstuk is onderzocht is, is te zien dat het aantal opgenomen of behandelde patiënten in 2020 is afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren. Deze afname is het meest uitgesproken tijdens de eerste COVID-19 golf. Voor de registraties waarbij het mogelijk was om deze analyse op weekniveau uit te voeren, zien we dat er vaak een snelle en forse afname was in het aantal presentaties of behandelingen. Het is aannemelijk dat de zeer snelle en forse afname van het aantal patiënten (met uitzondering van de intensive care en de acute cardiochirurgische zorg), meer het gevolg is van onder meer:

  • De maatregelen van de lockdown (en aangepast gedrag van patiënten)
  • De angst voor een onbekend virus
  • De zorg die zich moest aanpassen aan een nieuwe situatie

Deze factoren hebben vermoedelijk een grotere rol gespeeld dan de overbelasting van de capaciteit van het ziekenhuis. Per non-COVID diagnose varieerde op de intensive care het beloop over 2020. Dit suggereert ziekte specifieke impact van de pandemie.

In bijna alle registraties is geen verandering zichtbaar in de karakteristieken van patiënten die zich presenteerden of behandeld werden. Dit is in lijn met de verwachtingen: gezien de acute aard van de ziektebeelden en bijbehorende behandelingen is er weinig ruimte voor selectie. Wel werden de patiënten over het algemeen korter opgenomen tijdens de golven van de COVID-19 epidemie. Dit zou wel een gevolg kunnen zijn van de drukte in de zorg.

Binnen de cardiochirurgie (hartregistratie) was er mogelijk sprake was van uitstel van electieve zorg die geleid zou kunnen hebben tot toename van acute zorg in de tussenperiode. De acute beroerteregistratie en de transplantatieregistratie laten zien dat de kwaliteit van de zorg tijdens een epidemie gewaarborgd kan blijven. Dat is mogelijk gebleken door:

  • Lessen te trekken uit de eerste golf
  • Het aanpassen van processen in de zorg
  • Het maken van goede afspraken en samenwerken.

Dat er na de eerste weken van de eerste golf een herstel te zien was in het aantal presentaties (acute beroerte-registratie, hart-registratie) suggereert het belang van mediacampagnes in soortgelijke situaties (zie kadertekst 1).

Concluderend: dit hoofdstuk laat zien dat de COVID-19 epidemie ook invloed heeft gehad op de acute zorg. Met name tijdens de eerste golf waren de gevolgen zichtbaar.

Blijvende gezondheidsschade

Zowel bij de acute myocardinfarcten en de acute beroertes is zichtbaar dat zich in het begin van de eerste golf minder patiënten hebben gemeld. De behandelingen van acute STEMI-hartinfarcten en herseninfarcten laten zich niet uitstellen en kunnen evenmin conservatief behandeld worden. Er is dus voor patiënten die met deze aandoeningen niet tijdig naar het ziekenhuis zijn gekomen, sprake van blijvend opgelopen gezondheidsschade. Opvallend is dat het aantal patiënten dat zich presenteerde met een herseninfarct of behandeld werd met een dotterprocedure na een myocardinfarct weer begon te stijgen na week 14 van 2020 (30 maart t/m 5 april 2021). Dit was een week waarin er veel media-aandacht was voor dit onderwerp. Dit suggereert mogelijk dat deze oproepen en mediacampagnes hebben bijgedragen aan het verminderen van terughoudendheid bij het opzoeken van de zorg bij klachten tijdens de ‘intelligente’ lockdown van de COVID-19-epidemie.

Optimaliseren van processen rondom de behandeling van het acute herseninfarct

Bij een acute herseninfarct spelen twee behandelingen een rol: het toedienen van bloedverdunners (intraveneuze trombolyse) en het mechanisch verwijderen van het bloedstolsel (intra-arteriële trombectomie). Beide behandelingen dienen zo snel mogelijk na het ontstaan van het herseninfarct te worden uitgevoerd. Hoe eerder de behandeling plaatvindt, hoe minder hersenschade. En: des te groter de kans op goed herstel voor de patiënt.

Tijdens de eerste golf was de tijd tussen binnenkomst in het ziekenhuis en het starten van de intra-arteriële trombectomie langer dan in voorgaande jaren (mediaan 59 minuten i.p.v. 51 minuten in 2018 en 2019). Dit verschil kan deels, maar niet geheel, verklaard worden doordat een lager aantal patiënten vanuit een ander ziekenhuis werd doorverwezen voor deze behandeling (en waarbij voorafgaande diagnostiek al afgerond was). We zien dat in de tweede golf deze behandeltijd vrijwel gelijk is gebleven aan voorgaande jaren (54 minuten versus 53 minuten in 2018 en 2019). Voor bepaalde patiëntgroepen is zelfs een afname te zien in de behandeltijd. Het aanpassen van de processen rondom deze acute behandeling op basis van opgedane ervaringen in de eerste golf, zorgde er dus voor dat er ook tijdens een epidemie snelle zorg geleverd kan worden.

Referenties

  1. Lucero AP, Lee A, Hyun J, Lee C, Kahwaji C, Miller G. Underutilization of the Emergency Department During the COVID-19 Pandemic. West J Emerg Med. 2020 Nov; 21(6): 15-23.
  2. Wong LE, Hawkins JE, Langness S, Murell KL, Iris P, Sammann A. Where Are All The Patients? Addressing Covid-19 Fear to Encourage Sick Patients to Seek Emergency Care. New England Journal of Medicine Catalyst. May 14, 2020.

Welke kwaliteitsregistraties hebben bijgedragen aan dit hoofdstuk?

Intensive Care registratie (NICE)

De Nationale Intensive Care Evaluatie is in 1996 opgericht en bevat informatie over alle patiënten die in Nederland op de Intensive Care worden opgenomen. Per patiënt worden de aanwezige comorbiditeiten, reden van IC-opname, fysiologie en laboratoriumuitslagen, behandelduur en mortaliteit vastgelegd. Tijdens de COVID-19-pandemie was stichting NICE verantwoordelijk voor de dagelijkse registratie van de opgenomen COVID-19-patiënten om zo de pandemie goed te monitoren en ondersteuning te bieden bij het nemen van beleidsbeslissingen.

Transplantatie registratie (NTS)

De Nederlandse Transplantatie Stichting is volgens de Wet op de orgaandonatie verantwoordelijk voor het proces van donatie, allocatie, transplantatie en wachtlijst voor organen (nier, lever, hart, long, pancreas) en weefsels (oogweefsel, huid, bot, hartkleppen, lichaamsaders) in Nederland. De NTS legt data hierover vast. Tevens beheert de NTS de kwaliteitsregistratie NOTR waarin de follow-up van transplantatiepatiënten en levende donoren wordt verzameld ten behoeve van beleidsevaluatie en wetenschappelijk onderzoek.

In de analyse van het acute cluster van dit rapport wordt het totaal aan postmortale orgaandonaties en transplantaties getoond. In het hoofdstuk ‘Chronische Zorg’ worden de levende donaties evenals de postmortale orgaantransplantaties getoond, gedifferentieerd naar orgaan.

Trauma registratie (LTR)

De landelijke traumaregistratie (LTR) is in 2007 door het Landelijk Netwerk Acute Zorg opgezet als kwaliteitsregistratie om de traumazorg in Nederland te meten en verder te verbeteren. De LTR is een ketenregistratie van ongevalpatiënten die acuut worden opgenomen voor behandeling van hun letsel. De traumaregistratie biedt inzicht in de kenmerken van de patiënten en hun letsels, de gang van de patiënt door de (behandel)keten, het zorggebruik en de uitkomst van zorg.

Heupfracturen registratie (DHFA)

De Dutch Hip Fracture Audit (DHFA) is in 2016 opgezet en heeft als doel de kwaliteit van zorg voor patiënten met een heupfractuur te verbeteren. De DHFA is een multidisciplinaire kwaliteitsregistratie door chirurgen, orthopeden, internisten-ouderengeneeskunde en geriaters. In de registratie worden patiënt- en behandelkenmerken geregistreerd evenals uitkomsten zoals complicaties, mobiliteit en overlijden. Alle volwassen heupfractuurpatiënten, behalve patiënten met een pathologische of peri-prothetische fractuur, worden meegenomen in de analyses.

Acute beroerte-registratie (DASA)

In de Dutch Acute Stroke Audit (DASA) worden alle patiënten geregistreerd die zich presenteren in het ziekenhuis in de acute fase van een primair herseninfarct, of een primaire hersenbloeding. Op dit moment focust de registratie zich met name op de behandelingen van het acute herseninfarct (intraveneuze trombolyse en intra-arteriële trombectomie).

Nederlandse Hart registratie (NHR)

In de Nederlandse Hart Registratie (NHR) worden alle patiënten geregistreerd die een cardiochirurgische en cardiologische interventie ondergaan. Binnen de registratie worden patiëntkarakteristieken, interventievariabelen en patiënt-relevante uitkomsten (overleving, complicaties, re-operaties en kwaliteit van leven) vastgelegd. In de analyses in dit hoofdstuk zijn alle spoed-, redding- en urgente cardiochirurgische interventies meegenomen. Electieve cardiochirurgische interventies waarbij sprake is van routine-opname voor de operatie worden besproken in het hoofdstuk ‘Niet-Acute Cardiovasculaire Zorg’. Voor de cardiochirurgische analyses zijn data van vijftien hartcentra meegenomen.

Tevens zijn in de analyses van dit hoofdstuk alle spoed-, redding- en urgente transkatheter aortaklepimplantaties (TAVI), en percutane coronaire interventies (PCI) met indicatie ST elevatie myocardinfarct (STEMI) en non-STEMI (NSTEMI) meegenomen. Overige cardiologische interventies zijn opgenomen in het hoofdstuk ‘Niet-Acute Cardiovasculaire Zorg’. 

Voor de PCI’s zijn de gegevens compleet tot 1 oktober 2020. Deze zullen later aangevuld worden om een compleet beeld te geven van de tweede golf.

Aneurysma registratie (DSAA)

In de Dutch Surgical Aneurysm Audit (DSAA) worden patiënten geregistreerd die een chirurgische interventie aan de aorta ondergaan, uitgevoerd door vaatchirurgen. In de analyses van het acute cluster, worden alle geruptureerde abdominale aneurysmata en acuut symptomatische abdominale aneurysmata meegenomen. In de analyses van het urgente cluster worden alle electief behandelde abdominale aneurysmata beschreven.

Darmkanker registratie (DCRA)

In de Dutch ColoRectal Audit (DCRA) worden alle patiënten geregistreerd met een primair colorectaal carcinoom waarvoor een deel van het colon of rectum is gereseceerd. Tevens worden alle patiënten geregistreerd met een rectum carcinoom waarvoor een watch-and-wait strategie is afgesproken. In de analyses van het acute cluster in het SKR-rapport worden alle acute colonresecties meegenomen.

Geboortezorg (Perined)

Perined is een samenvoeging van de perinatale audit en de perinatale registratie. De audit is het multidisciplinair bespreken van zwangerschappen met een slechte afloop. In de registratie worden gegevens vastgelegd over de zwangerschap, baring en geboorte. Perined heeft tot doel de kwaliteit van de perinatale zorgverlening in Nederland te vergroten door samen te kijken hoe het beter kan.