4.2 Resultaten interventiecardiologie (dotters)

Kwaliteitsregistratie NHR.

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten uit de enquête voor het specialisme cardiologie (in het specifiek voor hartpatiënten die een dotterbehandeling ondergaan) tekstueel beschreven (over een respons van 20 ziekenhuizen), en tevens de (vier) gehouden diepte-interviews als verdieping worden meegenomen. Ook wordt een aantal good practices weergegeven die naar voren kwamen uit de diepte-interviews voor dit specialisme; deze worden bij het betreffende element weergegeven.

Voor meer informatie over de enquêteresultaten voor interventiecardiologie (dotters), voor de andere specialismen en voor de landelijke resultaten verwijzen we u graag naar Bijlage 1.

4.2.1 Resultaten per element van het HOME-model

Hieronder worden per element van het HOME-model de enquêteresultaten toegelicht voor het specialisme interventiecardiologie (dotters). Daarbij worden enkele good practices gepresenteerd die in de diepte-interviews gerapporteerd zijn. De volledige tabel met enquêteresultaten is te vinden in Bijlage 1.

Hoofdstappen van de (uitkomst-gedreven) verbetercyclus (PDCA-cyclus)
1.
Monitoring: 95% van de respondenten maakt gebruik van landelijke dashboards.
Uitkomsten worden in de vakgroep veelal eens per jaar, eens per kwartaal of een frequentie daar tussenin besproken; dit wordt door respectievelijk 35%, 20% en 25% van de respondenten aangegeven. Bespreking binnen een multidisciplinair overleg komt minder voor. Zo geeft 45% van de respondenten aan dat dit niet gebeurt; volgens een andere 25% gebeurt dit één keer per jaar. Volgens 45% van de respondenten gebeurt dit niet, en volgens een andere 25% één keer per jaar. Hierbij zijn over het algemeen (interventie)cardiologen, cardio-thoracale chirurgen en verpleegkundigen bij aanwezig; dit blijkt voor respectievelijk 35%, 13% en 13% van de centra te gelden. 45% van de respondenten geeft aan dat alle medisch specialisten actief kennisnemen van de bespreking van uitkomsten. Uitkomsten worden daarnaast ook vaak besproken met het ziekenhuismanagement, dit gebeurt volgens 56% van de respondenten.

95% van de respondenten geeft aan in meer of mindere mate gebruik te maken van landelijke dashboards. Een meerderheid van 55% geeft aan deze soms te gebruiken. Het gebruik van lokale dashboards varieert meer binnen de interventiecardiologie (dotters) (zie Figuur 16). Zo worden lokale dashboards volgens 40% van de respondenten nooit gebruikt, terwijl 25% deze vaak of zeer vaak gebruikt.

Figuur 16. Mate waarin dashboards gebruikt worden bij de monitoring van uitkomsten (N = 20)


2. Identificatie: Identificatie van verbeterpotentieel vergelijkbaar met landelijke trends – Regelmatig gebruik van analyses over eigen uitkomsten en in vergelijking met andere ziekenhuizen.
Het gebruik van analyses ter identificatie van verbeterpotentieel in de interventiecardiologie (dotters) is relatief vergelijkbaar met de gemiddelde trend over de onderzochte aandoeningsgebieden. Zo gebruikt bijna de helft van de respondenten analyses over eigen uitkomsten vaak of zeer vaak (ruwe uitkomsten over het eigen ziekenhuis; 50% en risico-gecorrigeerde uitkomsten over het eigen ziekenhuis; 45%). Ook worden analyses rondom interdoktervariatie gebruikt binnen de interventiecardiologie (dotters); deze worden in meer of mindere mate gebruikt door 40% tot 50% van de respondenten.

Good practices
Binnen de interventiecardiologie (dotters)worden enkele good practices gerapporteerd met betrekking tot identificatie van verbeterpotentieel, welke afwijken van gebruikelijke manieren van identificatie.

  • Een gebruikelijke aanpak ter identificatie van verbeterpotentieel is het waarnemen van negatieve signalen, zoals een negatieve trend in uitkomsten van het eigen ziekenhuis of significant minder gunstige uitkomsten dan het gemiddelde van andere ziekenhuizen (vergelijking met een landelijke benchmark).

De good practices die binnen de interventiecardiologie (dotters)worden gerapporteerd, zijn als volgt:

  • Aanvullend op negatieve signalen kijkt men ook naar positieve resultaten uit het eigen centrum, die als basis kunnen dienen voor aanvullende analyses of de ontwikkeling van nieuwe verbeterinitiatieven;
  • ‘Good practices’ of zelfs ‘best practices’ rondom kwaliteitsverbetering of organisatie van de verbetercyclus uit andere ziekenhuizen worden in het eigen centrum overgenomen als verbeterinitiatief.

3. Selectie: Initiatie van verbeterinitiatieven verloopt wisselend.
Zoals te zien is in Figuur 17, heeft het grootste deel van de ziekenhuizen in de afgelopen twee jaar tussen de 2 en 4 aanvullende analyses uitgevoerd voor uitkomstindicatoren; uit de enquête blijkt dit voor 45% van de respondenten te gelden. In diezelfde periode werden gemiddeld 2,1 verbeterinitiatieven geïnitieerd. Over het algemeen bleken de leerstrategieën ‘dossieranalyse van eigen patiënten’, ‘wetenschappelijke literatuur’ en het ‘intern intercollegiaal delen van kennis, ervaring of technieken’ met respectievelijk 50%, 55% en 55% (zeer) vaak succesvol bij de totstandkoming van deze initiatieven. Daarentegen werden het consulteren van externe experts en procesanalyse nooit als succesvol bestempeld door een relatief groot deel van de respondenten; respectievelijk 35% en 30%.

Figuur 17. Aantal geïnitieerde verbeterinitiatieven per ziekenhuis (N = 20)

4. Implementatie: Mate van monitoring over implementatie biedt verbetermogelijkheden.
Binnen de interventiecardiologie (dotters) werd de mate van monitoring van de implementatie van verbeterinitiatieven gemiddeld door respondenten beoordeeld met een 5,0 op een schaal van 0 (nooit) tot 10 (altijd); de mate van monitoring van het effect werd gemiddeld gescoord op 5,2 op een schaal van 0 (nooit) tot 10 (altijd). Daarbij moet aangegeven worden dat 20% van de respondenten heeft aangegeven de afgelopen twee jaar geen verbeterinitiatieven te hebben geïnitieerd; deze respondenten zijn ook meegenomen bij de berekening van de mate van monitoring.

Randvoorwaarden voor organisatie van een verbetercyclus (7S-model)
1s. Strategie: Kwaliteitsverbetering voornamelijk onderdeel van beleid vakgroep.
Zoals te zien is in Figuur 18, is in de cardiologische centra die deelnamen aan deze enquête het meten en verbeteren van uitkomsten voornamelijk expliciet onderdeel van het jaarplan en meerjarenplan van de vakgroep en in het ziekenhuis-brede meerjarenplan; respectievelijk 15%, 23%, en 15%.

Figuur 18. Meten en verbeteren van uitkomstindicatoren als onderdeel van het beleid (N = 20)

2s. Governance: Betrokkenheid externe partijen wisselend binnen de interventiecardiologie (dotters).
36% van de respondenten geeft aan uitkomsten niet te bespreken met andere partijen binnen het gehele zorgproces; 23% bespreekt dit wel met verwijzende centra en zo’n 36% van de centra bespreekt dit binnen een netwerk of samenwerkingsverband.

Good practices
Binnen de interventiecardiologie (dotters)worden enkele good practices gerapporteerd rondom het betrekken van interne en externe partijen binnen de governance van de verbetercyclus. Hieronder worden enkele voorbeelden benoemd.

  • Het inrichten van een multidisciplinaire kwaliteitscommissie waarbij ook promovendi betrokken zijn, waardoor een vertaling gemaakt wordt naar de wetenschap;
  • Het bespreken van uitkomstinformatie met huisartsen;
  • De bespreking van uitkomstindicatoren binnen een netwerk of samenwerkingsverband met andere ziekenhuizen die richten op de betreffende aandoening(en).

3s. Cultuur & waarden: Cultuur van ziekenhuizen binnen de interventiecardiologie (dotters)lager beoordeeld dan landelijk.
In de enquête zijn vragen rondom de cultuur en waarden van het centrum gemiddeld relatief lager gescoord voor interventiecardiologie (dotters) dan dit gemiddeld voor alle specialismen samen beoordeeld is. Daarbij wijkt vooral het vertrouwen binnen het eigen specialisme rondom de bespreking van uitkomsten per operator van andere specialismen (interventiecardiologie (dotters); 6,8 versus aandoening-overstijgend; 8,1, op een schaal van 0 tot 10). De mate waarin vakgroepen het verbeteren van de kwaliteit van zorg op basis van uitkomstindicatoren belangrijk vinden, ligt meer in lijn met het gemiddelde van de specialismen samen; 7,1 op een schaal van 0 tot 10, waar dit aandoening-overstijgend een score van 7,4 behaalde.

4s. Leiderschap: Medisch specialisten als kartrekker binnen verbetercyclus.
80% van de respondenten geeft aan dat medisch specialisten een leidende rol hebben in het realiseren van een verbetercyclus. Daarnaast worden binnen de interventiecardiologie (dotters) ook het management van de maatschap en de kwaliteitsafdeling benoemd als kartrekkers binnen de verbetercyclus.

5s. Infrastructuur: Gemiddeld 78% van NHR-data vastgelegd in het EPD.
Gemiddeld geven respondenten aan 78% van de data uit de kwaliteitsregistratie vast te leggen in het EPD tijdens de reguliere zorg. Daarbij geeft 20% van de respondenten aan de data volledig in het EPD vast te leggen tijdens de reguliere zorg. Binnen de interventiecardiologie (dotters) levert de helft van de ziekenhuizen deze data aan bij de kwaliteitsregistratie via upload van een template dat deels handmatig en deels via extractie uit het EPD gevuld wordt, en een kwart doet dit op basis van een (bijna) volledige extractie uit het EPD (zie Figuur 19). De data wordt in 84% van de centra door een datamanager gecheckt op kwaliteit.

Figuur 19. Manieren waarop data-aanlevering plaatsvindt (N = 20)

Good practices
Binnen de interventiecardiologie (dotters) worden enkele good practices gerapporteerd rondom de infrastructuur die is ingericht ten behoeve van de registratie van kwaliteitsdata. Hieronder worden enkele voorbeelden uitgelicht.

  • Het opzetten van een kwaliteitsteam van meerdere personen dat een x-aantal dagen na een ingreep controleert of alle voorgeschiedenis van een patiënt goed is ingevuld in het EPD;
  • Het nalopen van ingevulde uitkomsten in het EPD op onjuistheden.

Door deze good practices in te zetten in de eigen verbetercyclus, kan de compleetheid en betrouwbaarheid van de data verhoogd worden, wat leidt tot het adequaat kunnen analyseren en verbeteren van uitkomstindicatoren.

6s. Capaciteit: Capaciteit beschikbaar voor werkzaamheden medisch specialisten en kwaliteitsmanagers.
In het grootste deel van de deelnemende cardiologische centra krijgen medisch specialisten en kwaliteitsmanagers tijd beschikbaar gesteld om een verbetercyclus te realiseren, respectievelijk 43% en 30%; per centrum is gemiddeld 5 uur per week beschikbaar voor deze personen.

7s. Expertise: Meerdere artsen met data-expertise.
Met 80% geeft de meerderheid van de respondenten aan dat er in het eigen centrum tussen 2 en 5 artsen zijn met een duidelijke affiniteit en expertise met data, waar gemiddeld 16 artsen direct betrokken zijn bij cardiologische ingrepen.

4.2.2 Status van het gebruik van uitkomstinformatie in de patiëntenzorg

Hieronder wordt op basis van de enquêteresultaten en diepte-interviews een toelichting gegeven over het gebruik van uitkomstinformatie in de patiëntenzorg binnen het specialisme interventiecardiologie (dotters).

Uitkomsten worden in relatief beperkte schaal gebruikt als informatie voor patiënten.
Uit de enquête blijkt dat het gebruik van uitkomstinformatie in de patiëntenzorg door een groot deel van de respondenten nog niet toegepast wordt binnen de interventiecardiologie (dotters) (range: 65% – 95%), zie hiervoor ook Figuur 20. Indien deze wel worden toegepast, gaat het veelal om het gebruik van enkel klinische uitkomsten (range: 5% – 30%), gevolgd door het gebruik van enkel Patient Reported Outcome Measures (PROMS) (range: 0% – 5%). Momenteel worden klinische uitkomsten en PROMS in de praktijk nog amper samen toegepast; slechts één respondenten geeft aan deze beide te gebruiken voor bespreking in de spreekkamer. Binnen de cardiologische centra geeft, in vergelijking met andere specialismen, een groot deel van de respondenten aan dat PROMS niet gemeten worden in het ziekenhuis (56%); aandoening-overstijgend komt dit percentage neer op 25% van de ziekenhuizen. Ook geeft 16% van de respondenten aan PROMS wel te meten, maar niet te gebruiken.

Figuur 20. Mate waarin uitkomsten gebruikt worden in de patiëntenzorg (N = 20)